1997: 1e Warandelezing door minister Jan Pronk

1997: 1e Warandelezing door minister Jan Pronk

De Warandelezing wordt in 2022 voor de 25e keer uitgesproken. Jan Pronk, minister van Ontwikkelingssamenwerking, is op 20 november 1997 de eerste persoon die de lezing over duurzaamheid en milieu aftrapt.

50 JAAR MILIEUBEWEGING

De Brabantse Milieufederatie (BMF), Brabants Dagblad en de Katholieke Universiteit Brabant (nu Tilburg University) zijn de oprichters van de Warandelezing. Het doel: het bevorderen van gesprekken over duurzaamheidsvraagstukken in onze provincie Noord-Brabant.

Met de Warandelezing willen de organisatoren één keer per jaar een bekende en gezaghebbende leider zijn of haar visie laten geven op een aspect uit de milieudiscussie. De naam van de lezing verwijst naar het natuurgebied dat grenst aan het universiteitsterrein. Een toegankelijke plek voor studenten, wetenschappers en anderen. Precies wat de Warandelezing ook moet zijn.

Ontwikkelingssamenwerking en milieu

Minister Pronk legt in zijn Warandelezing de relatie tussen milieu en zijn portefeuille; ontwikkelingssamenwerking. Zo gaat hij in op de betekenis van het regionale en nationale milieubeleid voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden (toen nog ‘Derde Wereldlanden’ genoemd).

Hieronder is de integrale lezing terug te lezen.

  • Warandelezing 20 november 1997

    “Een beter milieu begint bij jezelf. Internationaal is dat niet anders dan nationaal. Een beter internationaal milieu begint in Nederland. Op een varkensmesterij in Brabant, een spoorlijn door de Betuwe of een vliegveld in een Noord-Hollandse polder. Internationaal milieubeleid wordt niet alleen gemaakt in Rio de Janeiro, New York of Kyoto; internationaal milieubeleid begint op ministeries in Den Haag, in het provinciehuis in Den Bosch, in het stadhuis van Tilburg en in directiekamers in Eindhoven of Amsterdam. Internationaal milieubeleid begint bij ieder van u.

    Kyoto
    “Zeker, het succes van bijvoorbeeld de komende onderhandelingsronde over de Intergouvernementele Conventie tegen Klimaatverandering wordt mede bepaald door wat er in Kyoto staat te gebeuren. Maar daar ligt niet de basis voor succes. Die basis ligt ’thuis’ bij de deelnemende landen. Niet omdat daar de instructies voor de delegaties worden opgesteld, maar vooral omdat hier waargemaakt moet worden wat eerder internationaal overeengekomen is. Neem bijvoorbeeld een land als de Verenigde Staten: als Amerika niet bereid is om vergaande doelstellingen voor de eigen C02-reductie te accepteren, dan kan het ook niet zwaar inzet ten op reductiedoelstellingen voor ontwikkelingslanden. De uitstoot van broeikasgassen, zowel per hoofd van de bevolking als in absolute termen, ligt in de VS ver boven het niveau in India en China. Dan mag het zo zijn dat de niveaus in India en China hard stijgen; als je zelf niet verder wilt gaan dan stabilisatie op het niveau van 1990, heb je weinig kans dat je India en China kunt overtuigen ook een begin te maken met de reductie van hun uitstoot van broeikasgassen.

    Geloofwaardigheid
    “Vervolgens is het zaak om waar te maken wat je internationaal overeengekomen bent. Stel, de Europese Unie krijgt zijn zin en de geïndustrialiseerde landen accepteren een doelstelling die neerkomt op een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen niet 15%. Dan heb je wel wat uit te leggen als nationaal de uitstoot gestegen is met 6% of meer. Als je een dergelijke stijging niet kunt voorkomen en niet kunt verwijzen naar bijzondere, eenmalige omstandigheden, dan ondergraaf je je geloofwaardigheid. Sommige mensen hebben nog wel eens de neiging om daar niet al te zwaar aan te tillen: doelstellingen geven de richting aan waarin we willen bewegen, en als ze niet haalbaar blijken, dan passen we ze toch gewoon een beetje aan? Dat soort voorstellen kennen we met betrekking tot economische doelstellingen – bijvoorbeeld de terugdringing van het financieringstekort – en we zijn gauw geneigd dat ook te doen met milieudoelstellingen, zoals de geluidsoverlast, of met internationale doelstellingen, zoals de omvang van de ontwikkelingshulp. Die neiging dreigt ons internationaal en nationaal op te breken. De discussies rond bijvoorbeeld de doelstellingen en randvoorwaarden van Schiphol hebben niet altijd bijgedragen aan het vertrouwen van de burger in de politiek. Het niet nakomen of het ter discussie stellen van eerder overeengekomen internationale afspraken heeft op diezelfde wijze het vertrouwen van landen ten opzichte van elkaar geen goed gedaan.

    Tijdens de review van Agenda 21 in New York afgelopen juni werd dit akelig duidelijk. Tijdens de VN-conferentie over Milieu en Ontwikkeling van 1992 in Rio waren er nogal wat beloftes en goede voornemens: de geïndustrialiseerde landen zouden 0,7% van hun bruto nationaal product ter beschikking stellen voor ontwikkelingssamenwerking, ze zouden de overdracht van technologie bevorderen en ze zouden hun consumptie- en productiepatronen aanpassen. Vijf jaar later bleek hier weinig van terecht gekomen. De ontwikkelingslanden, verenigd in de G77, waren hierover terecht ontevreden. Zij stelden dat de landen uit het Noorden de afgelopen jaren alleen die elementen van Agenda 21 hadden nagestreefd die in hun eigen belang waren: de ontwikkelingsagenda was ondergeschikt gemaakt aan de milieu-agenda. Daarnaast hadden de rijke landen zelf nauwelijks verbetering van hun milieuprestaties laten zien, zeker ten aanzien van mondiale milieuproblemen.

    Milieu en ontwikkeling
    “Je kunt je afvragen of de ontwikkelingslanden veel zijn opgeschoten met het blokkeren van vooruitgang tijdens de Speciale Zitting van de VN, maar het valt niet te ontkennen dat hun grieven voor een belangrijk deel terecht waren. Sinds de UNCED-conferentie in Rio is duurzame ontwikkeling door het Noorden steeds meer geïdentificeerd met milieu. Zo schreven de Nederlandse dagbladen zonder uitzondering over de milieutop in New York. Maar het was geen milieutop. Het was een top over duurzame ontwikkeling. En duurzame ontwikkeling omvat behalve milieu ook een sociale en een economische component. Het belang dat aan de verschillende componenten wordt gehecht verschilt in de verschillende regio’s van de wereld. In Nederland is het tegenwoordig niet meer mogelijk om een discussie over economische besluiten te voeren zonder daarbij aandacht te hebben voor het milieu; in ontwikkelingslanden is dat veel minder het geval. Zoals een lid van de Maleisische delegatie mij eens toevoegde: ‘Weet u wat wij gaan doen? Wij gaan eerst net zo rijk worden als Nederland en dan worden wij net zo bezorgd over het milieu.’

    Er lag een pakket afspraken op tafel in Rio. Door ons niet al teveel gelegen te laten liggen aan de niet-milieu onderdelen van Agenda 21 hebben wij als rijke landen veel van ons krediet verloren bij partners in het Zuiden. Duurzame ontwikkeling is teveel milieu geworden en de paradox is dat we daardoor de milieuagenda zelf ook schade hebben berokkend. De enige manier om het verloren terrein terug te winnen is te laten zien dat we het menen met onze beloftes, zowel op milieugebied als op andere terreinen van duurzame ontwikkeling: maak geloofwaardige doelstellingen, zorg dat je die haalt, toon solidariteit met de prioriteiten van anderen en vraag je af of je wensen, vaak zelfs eisen, redelijk zijn.

    Wederzijdse verantwoordelijkheid
    “Is het redelijk om van ontwikkelingslanden te vragen om de milieu-vriendelijkste variant van infrastructuurprojecten te kiezen als we zelf voorrang geven aan een snelle aanleg tegen lage kosten? Kun je van ontwikkelingslanden vragen hun bossen in stand te houden als we zelf geen natuurlijk bos meer over hebben? Het is gemakkelijk om duurzaam te zijn als je zelf niet veel meer hebt om te vernietigen.

    Wij vinden het belangrijk dat tropische bossen worden beschermd. In veel gevallen hechten wij daaraan meer belang dan de landen waar dat bos zich bevindt. Dat betekent dat we daar zelf een verantwoordelijkheid moeten nemen. Om te beginnen moeten we onze eigen natuur beschermen volgens dezelfde normen die we verlangen van de ontwikkelingslanden, ook al is onze natuur veel minder gevarieerd. Maar wat nog belangrijker is: we zullen bereid moeten zijn om het ongemak en de kosten te delen. Als wij het belangrijk vinden dat tropisch regenwoud blijft bestaan, gaat het niet aan om dat goedschiks of kwaadschiks af te dwingen: we zullen bereid moeten zijn meer te betalen voor duurzaam geproduceerd tropisch hout en af moeten zien van goedkopere onduurzame artikelen. Maar dit is slechts een deel van het verhaal. Immers, een situatie, waarin alle grote houtafnemers in de wereld alleen nog maar duurzaam geproduceerd hout importeren, ondanks de hogere prijs, die daarvoor betaald moet worden, is voorlopig niet in zicht. Er zal dus iet moeten gebeuren in de landen met tropische regenwouden. Iedereen is het daarover eens en er zijn legio studies die de processen blootleggen die ten grondslag liggen aan de voortdurende teloorgang van het tropisch regenwoud. Er is zelden slechts een enkele factor in het spel. Meestal gaat het om zowel de houtkap voor commerciële doeleinden, de export van hoogwaardige tropische hardhoutsoorten, als ook om de oncontroleerbare kolonisatie door kleine, landloze boeren, die door armoede gedreven en uit nood geboren, in het regenwoud een nieuw bestaan trachten op te bouwen.

    De directe economische voordelen voor de betreffende landen om nu het hout te gelde te maken zijn groot. Natuurlijk zijn er studies die aantonen dat het in stand houden van het bos op lange termijn economisch interessanter is. Niet-hout bosproducten, zoals paddenstoelen, geneeskrachtige kruiden, enzovoort, leveren, mits op verantwoorde wijze geoogst, op langere termijn economisch meer voordeel op dan hout. Maar is de oriëntatie op de lange termijn in landen die nu en morgen economisch willen groeien, een rechtvaardige eis? Hebben wij zelf in eigen land altijd de lange termijn laten meewegen in onze economische besluitvorming?

    Geldt het dilemma van de korte en de lange termijn voor de overheden van die landen, voor de landloze boer speelt die afweging niet. Voor hem of haar gaat het om het overleven hier en nu. Lange termijn consequenties zijn een luxe, die hij of zij zich niet kan permitteren.

    Conservering versus duurzaam gebruik
    “Oplossingen dienen hiermee rekening te houden en dat is niet eenvoudig en meestal ook niet goedkoop. In de eerste plaats – en dat is in feite het meest voor de hand liggende – is het redelijk als wij financieel moeten bijdragen aan de compensatie voor het verloren gaan van economisch aantrekkelijke inkomstenbronnen, zoals de export van tropisch hardhout, op korte termijn. Daar wij zelf ons oerbos hebben vernietigd ten behoeve van onze eigen ontwikkeling, kunnen wij andere landen dit recht niet ontzeggen, als daar niets tegenover gesteld wordt. In internationale conferenties laat men ook niet na ons dat telkenmale weer voor ogen te houden. Maar dat is niet voldoende. Het behoud van tropisch regenwoud staat of valt niet uitsluitend met de bereidheid van een overheid zich daarvoor in te zetten. Het gaat om de mensen in en in de nabijheid van het bos. Het gaat niet aan deze mensen uit het bos te verwijderen of hen de toegang te ontzeggen. Hoewel ik landen ken waar dat soort politiek gevoerd wordt, is het middel in zo’n geval erger dan de kwaal. Ontworteling, sociale misère en marginalisering zijn het gevolg. De uitdaging is om samen met deze mensen de mogelijkheden te zoeken om niet alleen op duurzame wijze met het bos om te gaan, maar daar ook beter van te worden. Dat is een ingewikkelde zaak, waarvoor geen standaardoplossingen bestaan. Dat vereist maatwerk, maar vooral het vertrouwen en de betrokkenheid van de mensen zelf. Ik ben er stellig van overtuigd, dat in zulke gevallen het uitgangspunt ‘use it or loose it’ zou moeten zijn: richt je niet uitsluitend op conserveringsactiviteiten, maar juist op een aanwending van het bos die het voor de gebruikers waarde geeft en daarmee een goede reden om het in stand te houden. Daar moeten we ook financieel aan bijdragen. Als we daartoe niet bereid zijn, gaan ontwikkelingslanden ongetwijfeld dezelfde keuzes maken als wij in het verleden hebben gedaan. En als wij dat onverstandig van ze vinden, dan vraag ik u welke keuzes u zelf zou maken. We willen allemaal graag duurzaam zijn en we weten ook dat het gemiddelde beslag op de mondiale milieugebruiksruimte van een inwoner van de geïndustrialiseerde wereld tientallen keren zo groot is als van de gemiddelde inwoner van India. Toch denk ik dat er weinig Nederlanders zijn die hun onduurzame levensstijl graag inruilen voor de levensstijl van de gemiddelde Indiër.

    Milieu en economie
    “De opgave voor de wereld is, hoe combineren we een economische groei met een afnemende milieubelasting. Als ons dat niet lukt, staan ons grote problemen te wachten. Nu al blijkt dat de volumegroei van economische activiteiten, van produceren en consumeren, de milieuwinst op bepaalde terreinen weer onder druk zet. Deze relatie, economische groei en de ontkoppeling van milieubelang is een wereldwijde opgave. Daarvoor zal ook technologische kennis overgedragen moeten worden aan de ontwikkelingslanden. Een goede integratie van milieu en economische groei vraagt afwegingen. Alles houden zoals het is, is geen optie: ik denk dat het voor de meeste ontwikkelingslanden niet mogelijk is om economische ontwikkeling door te maken zonder een beroep te doen op hun natuurlijke omgeving. En die economische ontwikkeling is noodzakelijk. De kunst is om het beroep op de natuurlijke omgeving minimaal te maken en onherstelbare schade te voorkomen. Dat is geen keuze voor 100% milieu en maar zien wat voor economische groeimogelijkheden er dan overblijven. Dat is een keuze voor economische groei en voor milieu, waarbij beide wel eens wat in moeten leveren. Het maken van die keuzes is moeilijk. In die zin is de situatie in ontwikkelingslanden niet wezenlijk anders dan die in een land als het onze. Ook hier hebben we moeite om echt te kiezen. De eerder dit jaar uitgebrachte nota ‘Milieu en Economie’ bevat een groot aantal aanzetten om te komen tot situaties die zowel goed zijn voor het milieu als voor de economie. En toch zal menig lezer de vraag bekruipen of de nota echt de kern van de problematiek raakt. Is het wel mogelijk de huidige Nederlandse sector-structuur te verenigen met afdoende bescherming van het milieu? Is een economische groei van bijvoorbeeld drie procent te realiseren zonder een onverantwoorde wissel te trekken op het milieu? Dergelijke vragen zullen nog moeten worden beantwoord. Aanzetten tot actie zijn er wel. De nota bevat veel creatieve ideeën die bij verdere uitwerking een positieve bijdrage aan zowel milieu als economie kunnen geven. We hadden voor een wat verdergaande instrumentele invulling kunnen kiezen, maar het ging ons erom dat er win-win -ideeën werden geïdentificeerd. Die situaties bestaan. Nu moeten we proberen die te maken. Maar keuzes zullen niet altijd kunnen worden uitgesteld. Niet ieder dilemma is in win-win termen te formuleren. Willen we in de praktijk worden geconfronteerd meet dergelijke keuzes? Zijn we bijvoorbeeld bereid om de prijzen van onduurzaam gedrag te verhogen? Of blijft, tegen beter weten in, onze gedragslijn overeind dat we eerst de keuze maken voor bepaalde economische activiteiten en vervolgens proberen de milieugevolgen daarvan te minimaliseren? Toen het RIVM de ‘Milieubalans’ presenteerde werd als reden voor een aantal tegenvallende milieuresultaten gegeven dat de economische groei hoger was geweest dan voorzien ten tijde van de formulering van het beleid. In veel commentaren leek dit niet alleen een verklaring, maar ook een geldig excuus voor die uitkomsten. Als dat zo is, wat moet ik die Maleisiër dan antwoorden?

    Ik zal hem er waarschijnlijk tenminste van moeten overtuigen dat onze aandacht voor het milieu niet ten koste zal gaan van zijn wens om de levensstandaard in dat deel van de wereld te verhogen. Ik vrees dat we daaraan te weinig aandacht geven in het internationale milieudebat. We praten vooral, we luisteren te weinig. We erkennen het recht van de ontwikkelingslanden om zich te ontwikkelen en stellen met nadruk dat het niet de bedoeling van onze milieuvoorstellen is om ontwikkeling tegen te gaan, maar vervolgens zijn we eigenlijk alleen maar geïnteresseerd in een vergaand milieuresultaat. Echter, we kunnen alleen verwachten dat onze wensen voldoende steun krijgen als wij de prioriteiten van onze onderhandelingspartners serieus nemen. Het is niet zo dat er actief verzet is vanuit het Zuiden tegen de milieu-agenda, men vindt het alleen vaak minder belangrijk dan wij en is daarom niet bereid om andere prioriteiten opzij te zetten. Wij moeten die prioriteiten serieus nemen.

    Verschillende prioriteiten
    “In dat licht bezien kun je je bijvoorbeeld afvragen waarom er wel een fonds bestaat onder het Montréal Protocol ter bestrijding van de aantasting van de ozonlaag en waarom de geïndustrialiseerde landen zich verzetten tegen een fonds voor het verdrag tegen woestijnvorming, een belangrijke prioriteit van de ontwikkelingslanden. De geschiedenis van de totstandkoming van het verdrag voor woestijnbestrijding biedt een interessante illustratie van de internationale prioriteitendiscussie. De wenselijkheid van een dergelijk verdrag werd door de ontwikkelingslanden geuit tijdens de UNCED Conferentie. De boodschap was dat woestijnvorming bij uitstek een milieuprobleem in ontwikkelingslanden is, met negatieve gevolgen voor economische ontwikkeling en armoedebestrijding. Ontwikkelingslanden stelden dat verwoestijning primair samenhangt met klimaatverandering en dus een mondiaal milieuprobleem is en vooral een westerse verantwoordelijkheid. De westerse landen van hun kant stelden dat er nauwelijks een causaal verband bestaat tussen klimaatverandering en verwoestijning. Zij wezen daarentegen op de funeste landgebruiksmethoden die tot bodemdegradatie en daarmee tot woestijnvorming leiden. Daarmee werd verwoestijning een ontwikkelingsprobleem en derhalve de primaire verantwoordelijkheid van de betrokken landen zelf. Het valt niet te ontkennen dat niet duurzaam landgebruik nadelig uitwerkt op bodems en vegetatie, waardoor woestijnvorming kan ontstaan. Maar daarbij dient dan wel opgemerkt te worden dat niet duurzaam landgebruik weer een gevolg is van dieperliggende oorzaken, zoals armoede, toegang tot grond, markt- en prijsbeleid en zo verder, waarin ook het westen wel degelijk een rol speelt. Resultaat van het langs elkaar heen praten is dat we nu over een verdrag beschikken dat breed is geformuleerd, weliswaar de ernst van het probleem onderkent maar de causaliteitsvraag niet stelt, en bovendien geen harde financiële toezeggingen inhoudt. Eigenlijk bestaat er alleen toegang tot internationale fondsen voor woestijnbestrijding als deze bijdraagt aan het in stand houden van biologische diversiteit en dat is nu weer een van de prioriteiten van de geïndustrialiseerde landen. Het voert wat ver om dit hier uit te diepen, maar u kunt zich voorstellen dat bij de ontwikkelingslanden het idee snel post vat dat de geïndustrialiseerde landen vooral in hun eigen agenda geïnteresseerd zijn.

    Groene barrières?
    “Voor een deel ontstaat die indruk ook doordat we niet altijd oog hebben voor de mogelijke doorwerking van ons beleid. Neem bijvoorbeeld de consequenties van de keuze voor duurzame ontwikkeling in het NMP. In het NMP wordt gesteld dat duurzame ontwikkeling drie belangrijke accentverschuivingen betekent ten opzichte van de huidige economische trend: sluiten van kringlopen, energie-extensivering en kwaliteitsverbetering (die inhoudt dat een product langdurig in een behoefte kan voorzien, repareerbaar is en geschikt is voor hergebruik). Daar kan dus niemand tegen zijn. Of toch wel? Stel dat we erin slagen de aluminiumkringloop geheel te sluiten: alle aluminium wordt hergebruikt en nieuw aluminium is niet meer nodig. Kringloop gesloten en veel energie bespaard, want aluminium is een bijzonder energie-intensief product. Maar wat gebeurt er vervolgens met de economie van een klein Zuid-Amerikaans land dat eigenlijk maar twee exportbronnen heeft: bauxiet en tropisch hardhout? Bauxiet verliest zijn waarde, dus de enige (legale) optie die overblijft is exploitatie en export van het tropisch regenwoud. Economisch en ecologisch zijn we dan verder verwijderd van duurzaamheid dan we bedoelden. Voor ons is dat een onbedoeld zij-effect, maar veel ontwikkelingslanden zien het als een groene blokkade voor hun economische ontwikkeling.

    Landbouw
    “De uitdagingen waar we voor staan zijn te groot en te complex om ze te kunnen realiseren in een van tegenstellingen. Zowel de economie als de ecologie worden gekenmerkt door een toenemende globalisering en interdependentie. De Nederlandse varkensindustrie heeft zijn huidige intensiteit kunnen realiseren dankzij de import van goedkope voederproducten vanuit andere delen van de wereld. Het bekende voorbeeld in dit verband is de tapioca uit Thailand. Ongewild wordt er daarmee een aanslag gepleegd op het milieu op twee plaatsen in de wereld. In Nederland, en dan vooral in Brabant, via de overproductie van mest en in Thailand via de erosie die het gevolg is van de substitutie van de oorspronkelijke vegetatie door tapioca. De ironie is hier dat we het Nederlandse milieu alleen zo konden aantasten door ook het Thaise milieu aan te tasten.

    Ik wil nog even stil blijven staan bij de landbouw. Nederland wordt niet alleen beschouwd als het land met de hoogstproductieve landbouw ter wereld, maar tegelijkertijd ook als het land waar de negatieve milieugevolgen het meest manifest zijn. De recente ontwikkelingen in de varkenshouderij hebben er toe bijgedragen dat we ons steeds indringender vragen zijn gaan stellen bij de wenselijkheid om op deze voet voort te gaan. Er tekent zich een kentering af. Niet alleen bij de overheid, maar ook bij de boeren zelf. Steeds meer boeren gaan een rol spelen bij natuurbehoud. In bepaalde delen van de landbouw is het gebruik van bestrijdingsmiddelen teruggedrongen. Er worden initiatieven ontplooid om kwaliteit en verscheidenheid te bevorderen in de landbouw, waar tot voor kort slechts gesproken werd over ‘bulk’. We zijn er nog lang niet, maar er lijkt iets te veranderen, Het is wenselijk en ook mogelijk. Immers, wij kunnen ons een dergelijke kentering in het productiesysteem permitteren. De milieuproblemen van de landbouw in de meeste ontwikkelingslanden zijn niet zo gemakkelijk aan te pakken als bij ons. Het karakter van het probleem is hetzelfde, het effect is wezenlijk anders. Vervuiling van bodem en water en verarming van grond als gevolg van extreem doorgevoerde specialisatie hier in het Westen staan naast bodemuitputting en afnemende opbrengsten in het Zuiden. Echter, terwijl het minderen als noodzakelijke voorwaarde voor een beter leefmilieu in Nederland langzamerhand bespreekbaar is geworden, blijft de grote uitdaging in het Zuiden in de regel juist meer te produceren, niet om meer te verdienen, maar eenvoudig om in het levensonderhoud en in het naakte bestaan te voorzien. Immers, in de meeste ontwikkelingslanden gaat het om voedselzekerheid voor de gehele bevolking, niet alleen straks, maar ook nu, en wel onder gelijktijdig behoud van het natuurlijk kapitaal. Dat verkleint de mogelijkheid om te komen tot verduurzaming op langere termijn. Maar dat geldt niet overal. Steeds meer landen in het Zuiden, en dan denk ik vooral aan Azië, groeien in de richting van een westers consumptiepatroon. Dat men zich daarbij niet zelden spiegelt aan het voorbeeld van Nederland is begrijpelijk, maar ook verontrustend. Immers het op grote schaal navolgen van het Nederlandse voorbeeld is niet alleen vanuit technisch oogpunt onhaalbaar, maar vanuit milieu-oogpunt rampzalig. Maar toch. Hebben wij het recht om China het consumeren van meer vlees te ontzeggen omdat dat tot milieutechnisch onverantwoorde ontwikkelingen in de varkens- en kippenhouderij zal leiden (en in een aantal gevallen reeds leidt), zolang de gemiddelde vleesconsumptie in het Westen vele malen hoger blijft dan die in Azië?

    Opnieuw doet zich de vraag voor naar de geloofwaardigheid. Zolang de prijs van de verworvenheden van de Nederlandse landbouw wordt afgewenteld op het milieu, is dit een verkeerd signaal naar landen in het zuiden.

    Consumptie
    “Dit brengt mij op de consumptie zelf. Te vaak, en ik zie dat ook in de context van internationale samenwerking, wordt de ontwikkeling van de materiële consumptie als gegeven beschouwd. Ik ben van mening dat dat niet nodig is. Ik zie steeds meer supermarkten heel voorzichtig wat ruimte inrichten voor biologische producten. De marktaandelen blijven vooralsnog klein omdat milieuvriendelijke producten duurder zijn dan hun alternatieven. De biologische producten worden als duur ervaren, terwijl in feite de milieu-onvriendelijke producten te goedkoop zijn: de kosten die ze toebrengen aan het milieu zijn niet terug te vinden in hun prijzen. Daarom moeten die producten duurder worden. En dat geldt niet alleen voor de pindakaas of het half-om-half gehakt, maar ook voor het gebruik van de auto, of de vliegvakantie.

    Keuze voor duurzaamheid?
    “Willen we dat echt? De laatste decennia zijn auto’s en vliegvakanties binnen het bereik gekomen van een steeds grotere groep mensen. Dat wordt als een verworvenheid ervaren. Zijn we bereid om die verworvenheden ter discussie te stellen? Of vertrouwen we erop dat de technologische vooruitgang het wel oplost? Draaien we de toegenomen sociale gelijkheid terug? Of kiezen we uiteindelijk misschien toch niet voor duurzaamheid? Zijn we uiteindelijk niet bereid om onze levenswijze aan te passen en voor een andere, een duurzame ontwikkeling te kiezen. Helaas moet ik constateren dat het daarop lijkt. We zijn wel bereid tot kleine aanpassingen: glas gaat in de glasbak en plastic tasjes zijn niet meer vanzelfsprekend. Maar de auto gaan we niet uit, we fokken weer varkens in Brabant en we gaan twee keer per jaar op vakantie met het vliegtuig, dus niet alleen Schiphol moet groter, maar uiteindelijk alle vliegvelden. We kopen energie-arme lampen die vervolgens twee keer zo lang branden; we kopen een schone auto en voorzien die met energieslurpende attributen als airconditioning enzovoorts.

    Maar Brazilië moet het Amazonewoud ongemoeid laten. In Afrika moeten ze aan geboortebeperking gaan doen en in China moeten ze ophouden op kolen te stoken en ze mogen daar geen vlees meer eten.

    Zo werkt het dus niet. Succesvol internationaal milieubeleid kan niet tot stand komen als je niet geloofwaardig wordt gevonden. Een beter milieu begint bij jezelf, begint in Nederland. We kunnen niet én doorgaan op ingeslagen wegen én van anderen vragen of eisen deze wegen te mijden, omdat anders de weg het niet houdt. Niet alleen zullen we onze snelheid op de weg moeten aanpassen, we moeten ruimte maken voor mensen die willen invoegen. En we moeten ons misschien wat serieuzer afvragen of de huidige weg ons naar de juiste bestemming leidt.”

 

Tegenwoordig wordt de Warandelezing georganiseerd door Brabantse Milieufederatie en Studium Generale, Tilburg Sustainability Center en studievereniging Asset van Tilburg University.

Foutje gezien? Mail naar communicatie@brabantsemilieufederatie.nl

Tijdlijn Brabantse Milieufederatie

2010

Op initiatief van duizenden Brabanders is er in 2010 in Provinciale Staten serieus gesproken over de toekomst van de intensieve...

2009

Energie- en geldbesparing staat al jaren bij de Brabantse Milieufederatie hoog op de agenda. Zo wordt de Casimir Milieuprijs 2009...

2008

De Brabantse Milieufederatie ziet nog veel mogelijkheden voor energiebesparing bij winkels die hun deuren op laten staan. In 2007 presenteert...

2007

De Brabantse Milieufederatie ziet nog veel mogelijkheden voor energiebesparing bij winkels die hun deuren op laten staan. In 2007 presenteert...

2006

Brabantse gemeenten kunnen veel doen om duurzaamheid te stimuleren en natuur en landschap te beschermen. Om gemeenten te motiveren, reikt...

2005

Nederland is een van de meest verlichte landen ter wereld. Om lichtvervuiling en lichthinder aan te pakken, lanceren de Natuur...

2004

Vanaf de oprichting in 1972 is het voor de Brabantse Milieufederatie belangrijk om Brabanders te informeren over natuur, milieu en...

2003

Natuur beleven, gebruiken én beschermen. Daar draait het om in de Natura 2000-gebieden; het netwerk van Europees beschermde natuurgebieden. In...

2002

In 2002 organiseert de Brabantse Milieufederatie (BMF) een fotowedstrijd met als titel ‘De Meijerij in de kijker’. Het doel is...

2001

Het kabinet presenteert rond de eeuwwisseling de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het is een schrikbeeld voor de milieubeweging. Het plan...

2000

”Ook aan veel goede dingen komt een eind”, zo opent het lentenummer van Brabant Natuurlijk! in 1999. Na 20 jaar...

1999

”Ook aan veel goede dingen komt een eind”, zo opent het lentenummer van Brabant Natuurlijk! in 1999. Na 20 jaar...

1998

Het is in 1998 voor het eerst dat alle inwoners van Brabant een stem mogen uitbrengen bij de waterschapsverkiezingen. Om...

1997

De Warandelezing wordt in 2022 voor de 25e keer uitgesproken. Jan Pronk, minister van Ontwikkelingssamenwerking, is op 20 november 1997...

1994

De BMF zet zich vanaf het eerste uur in voor een toekomstbestendige, duurzame landbouw. Dat doen we door mee te...

1994

De BMF zet zich vanaf het eerste uur in voor een toekomstbestendige, duurzame landbouw. Dat doen we door mee te...

1994

Efficiënt openbaar vervoer is voor het milieu erg belangrijk. De BMF is dan ook voorstander van goede treinverbindingen, maar niet...

1993

Het beschermen van biodiversiteit is een belangrijk onderdeel van het werk van de Brabantse Milieufederatie. Zonder flora en fauna staat...

1992

In 2016 komt er een verbod op gratis plastic tasjes in de winkel. Zo’n honderd Brabantse milieugroepen houden zich echter...

1991

Watersport, motorcross en golf. Zomaar wat voorbeelden van recreatie die, alhoewel natuurlijk een leuk tijdverdrijf, helaas ook een negatieve invloed...

1990

Zure regen vormt eind jaren ’80 een groot probleem in de Peelregio door de intensieve veehouderij. Om aandacht te vragen...

1989

In 1989 worden in Brabant de eerste stappen gezet met het collectief opwekken van groene energie. De aandacht is gericht...

1988

In de jaren ’80 komt er meer en meer aandacht voor bodemvervuiling in Nederland. Met name het schandaal in het...

1987

1987 vormt een belangrijk jaar voor de milieubeweging. Het is het eerste Europees milieujaar en tevens het jaar waarin in...

1986

‘Golfbanen overspoelen Brabant’, kopt de Volkskrant in de jaren ’80. “Er komt op het moment zowat elke week een nieuw...

1985

Het milieu krijgt in de jaren ’80 steeds meer aandacht, met name door de zichtbare effecten van zure regen. Ook...

1984

Als eerste ‘directeur’ draagt Peter von Meijenfeldt in 1984 het stokje over aan Paul van Poppel. Paul blijft tot 2004...

1983

De landbouw ziet er in de jaren ‘80 drastisch anders uit dan twee generaties daarvoor. De veestapel groeit en groeit,...

1982

De Brabantse Milieufederatie bestaat 10 jaar in 1982. Na een decennium jaar is het aantal milieugroeperingen in Brabant fors gestegen....

1981

Afvalscheiding is tegenwoordig een automatisme in ieder huishouden, maar in 1981 was dat wel anders. De Brabantse Milieufederatie moest het...

1980

Geluidsoverlast is een thema waar de BMF in haar eerste jaren ook veel bezig mee bezig is. En nog steeds...

1979

In 1979 krijgen natuurbeschermers een belangrijk instrument in handen: de Vogelrichtlijn. De Vogelrichtlijn is een Europese richtlijn, destijds ingesteld voor...

1978

Alhoewel het 5-jarig bestaan van de BMF in 1977 een feit is, viert de stichting haar lustrum pas in 1978....

1977

In het Brabantse landschap zijn kronkelende beken van oudsher een karakteristiek element. Maar in de tweede helft van de 20e...

1976

Gezond, schoon en voldoende water is belangrijk voor mensen, maar ook voor de flora en fauna die Brabant rijk is....

1975

De Brabantse Milieufederatie lanceert in 1975 een eigen tijdschrift onder de titel ‘Brabants Milieu, let op uw saeck’. Het is...

1974

1974 is het jaar waarin Nederland de WK-finale tegen West-Duitsland verliest, ABBA het Eurovisiesongfestival wint en er is veel onrust...

1973

In 1973 start Peter von Meijenfeldt als eerste coördinator bij de BMF. Bestuursleden verzetten in die tijd het werk bij...

1972

De BMF maakt zich al 50 jaar sterk voor een mooi en duurzaam Brabant. In 1972 werd ‘Stichting Brabantse Milieufederatie’...

50 JAAR GROENE VRIJWILLIGERS
Wat betekent natuur- en milieubescherming voor jou?