1996: Konsument & Huishouden, consumentenacties in Brabant
1996: Konsument & Huishouden, consumentenacties in Brabant
In 1972 is de Brabantse Milieufederatie (BMF) opgericht om natuur en landschap te beschermen. Maar hoe doe je dat? Naast het informeren van bestuurders komt de nadruk in de jaren ’90 meer en meer te liggen op de rol van de consument. Zoals met het project Konsument & Huishouden.
Het project Konsument & Huishouden bestaat in 1996 vijf jaar. Het doel: stimuleren van milieuvriendelijk koopgedrag bij consumenten. Tine Ansems is in die jaren projectleider en schrijft over het project in Brabant Natuurlijk!.
Uit Brabant Natuurlijk!, jrg. 18 / nr.3 / herfst 1996:
“Als consumenten meer te besteden hebben, kopen ze vooral ‘meer van hetzelfde’. Vooral de huishoudelijke bestedingen zijn explosief toegenomen. Sinds 1950 zijn de Nederlandse consumenten relatief minder gaan uitgeven aan voeding, kleding en schoenen. Overige consumptie en uitgaven aan woningen namen toe, evenals het energieverbruik. Het waterverbruik steeg van 50 liter in 1950 tot 120 liter per dag in 1990 en de hoeveelheid (ongescheiden) afval nam in deze periode toe van 150 tot 400 kilo per persoon per jaar.”
“TNO komt tot deze resultaten in haar rapport ‘Trendanalyse, Consumptie en Milieu’. Deze analyse is gemaakt in opdracht van het Ministerie van VROM en verscheen eind mei jl. Ondanks dat het bedrijfsleven milieubewuster bezig is, stijgt de belasting van het milieu omdat de toegenomen consumptie de effecten daarvan weer teniet doet. Uitschieters in negatieve zin zijn het autogebruik, het stroomverbruik, de voedingspatronen en de verwarming van de woning. Dit zijn ook meteen die aanslagen op het milieu die het moeilijkst te veranderen zijn. Volgens het TNO-rapport is het niet realistisch te verwachten, dat er bij consumenten grote gedragsveranderingen zullen plaatsvinden, zeker niet op de korte termijn. Vandaar dat volgens de onderzoekers maatregelen en activiteiten gericht op gedragsverandering meer de functie hebben van een bewustwordingsproces en creëren van een draagvlak bij de consument.”
Ommekeer
“In de zeventiger jaren stond milieu alleen in de belangstelling van de ‘geitenwollen sokken’, De milieu-activisten luidden de alarmbel, maar deze werd genegeerd. In de tachtiger jaren vond een zekere ommekeer plaats en werd de milieubelasting door onze manier van leven wèl steeds meer gezien als een probleem. In ‘Zorgen voor Morgen’, het milieubeleidsplan van de regering, kwam deze zorg tot uiting. Kenmerkend is dat de milieuproblematiek niet werd geïsoleerd, maar juist werd gezien als samenhangend met alle terreinen van de samenleving. Uit onderzoek in opdracht van VROM in 1993 blijkt dat 34% van de consumenten milieuvriendelijk te noemen is, 45% milieu-onvriendelijk en 25% zit er tussenin. De gemiddelde Nederlander wil wel rekening houden met het milieu mits dat geld oplevert of mits er uitgebreide voorzieningen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld de glasbak. Het publiek legt de verantwoordelijkheid voor een goed milieu vooral bij het bedrijfsleven en de landbouw. 70% is bereid om hogere prijzen te betalen en 55% wil wel wat extra’s doen voor een beter milieu.”
Eigen verantwoordelijkheid
“In ‘Zorgen voor Morgen’, het Nationaal Milieubeleidsplan, worden de verschillende actoren genoemd die een verantwoordelijkheid hebben om het tij te keren. Naast de landelijke, provinciale, en lokale overheden zijn dat met name ook het bedrijfsleven en de consumenten. Het zogenaamde ‘doelgroepenbeleid’ houdt in dat iedereen ook de eigen verantwoordelijkheid neemt. De middelen die de overheid hiervoor in handen heeft zijn, naast financiële en juridische mogelijkheden, voorlichting en educatie. De landelijke campagne ‘Een beter milieu begint bij jezelf’ – de zogenaamde draaggolfcampagne – is een voorbeeld van het landelijke overheidsbeleid op dit terrein gericht op de consumenten. De t.v.-spotjes en de handen met de wereldbol zijn bij iedereen bekend.”
Milieuvriendelijk gedrag
“In navolging van het landelijke doelgroepenbeleid financieren diverse provincies sinds enkele jaren projecten die gericht zijn op gedragsverandering bij de consument. In eerste instantie betrof dat vooraf het stimuleren van afvalscheiding; al snel kwam ook afvalpreventie in beeld. Het wordt voor consumenten in de toekomst ook steeds interessanter om afval te voorkomen vanwege de stijgende kosten voor het verwijderen van afval. Zeker als de tariefdifferentiatie wordt ingevoerd, loont het aanleveren van minder afval. Hiermee wordt dan het middel ‘financiële prikkel’ ingezet om de hoeveelheid afval in te perken, in combinatie met het scheppen van mogelijkheden om afval gescheiden aan te leveren voor hergebruik.”
“Menselijk gedrag – dus ook milieugedrag – wordt altijd bepaald door drie factoren: de gelegenheid, de capaciteit en de motivatie. Als een van de drie ontbreekt gebeurt er niets. Als voorbeeld afvalscheiding: de consument krijgt van de overheid een of meerdere bakken om het afval apart in te doen. Daarnaast worden deze bakken wekelijks geleegd (gelegenheid). De consument weet wat hij/zij in welke bak moet doen en bovendien zijn de bakken redelijk gemakkelijk te hanteren (capaciteit). Berichten over wat er met het afval gebeurt, de mogelijkheid om gratis compost af te halen en de sociale controle van de buurt zorgen ervoor dat het met de motivatie wel goed zit.”
Zin en onzin
“Waar zijn dan consumentenacties georganiseerd door de milieu- en/of consumentenorganisaties nog goed voor? Welke meerwaarde hebben ze? Momenteel leven we in een overgangsfase en wel in de overgang van een consumptiemaatschappij naar een meer duurzame samenleving. In deze overgangsfase is niets vanzelfsprekend, alles is in beweging. Het is daarom voor veel consumenten niet meer duidelijk wanneer iets goed is en wanneer ze iets goed doen. De onduidelijkheid betreft zowel het uitvoeren van handelingen (moet ik blik scheiden van het overige afval?; is melk in een glazen fles beter dan in de kunststoffles?), als het kopen van producten (scharreleieren, katoenen luiers). Bovendien kan een op zich milieuvriendelijk product weer onnodig veel verpakt zijn. Weer andere producten scoren hoog als het gaat om milieuvriendelijke samenstelling, maar doen niet waar ze voor bedoeld zijn (b.v. wasmiddelen). Goede, onpartijdige informatie is daarom belangrijk. Daarmee geef je mensen houvast. Consumentenacties kunnen daar in voorzien. Voorwaarde is wel dat ze duidelijke informatie geven, laagdrempelig zijn, een positieve uitstraling hebben en een alternatief bieden.”
“Landelijke voorbeelden zijn de actie ‘Gifpieper’ van Vereniging Milieudefensie en de promotie van de ecobloembollen. In Brabant hebben we voorbeelden als de actie ‘Geef ze van katoen’, die het gebruik van textiel-luiers promoot, ‘Laat je niet inpakken’, de campagne tegen overbodige verpakkingen, de stickeractie tegen ongewenst reclamedrukwerk en ‘Blikvanger’, de scholierencampagne tegen drankblikjes. Verder vallen ook de acties die de bekendheid vergroten van producten met Milieukeur hieronder en ook de zogenaamde boerenmarkten waar ecologische producten worden aangeboden voorzien duidelijk in een behoefte. Consumentenacties zullen dus altijd gericht zijn op de mogelijkheden om aan het gewenste gedrag te voldoen; de acties zullen consumenten daartoe moeten motiveren en bovendien moeten consumenten de actieve kennis vergroten zodat ze weten wat ze moeten doen. Heel belangrijk is ook om na afloop van de actie bekend te maken wat het heeft opgeleverd. Ook het Ministerie van VROM past dat principe toe in de vervolgcampagne ‘Van het een komt het ander.'”
Neveneffecten
“In eerste instantie zijn de consumentenacties bedoeld om de consument te informeren, met daarbij in het achterhoofd dat kennis de eerste stap is naar gedragsverandering.”
“Een belangrijk neveneffect van deze consumentenvoorlichting is dat er een ‘kritische massa’ ontstaat, die inderdaad milieubewuster boodschappen gaat doen, die vragen stelt, aan acties deelneemt en voor ingezonden brieven in kranten zorgt. Dit aantal mensen is relatief klein, maar heeft toch een behoorlijke uitstraling, omdat er bijvoorbeeld vaak over gepubliceerd wordt. Daarmee ontstaat een andere toonzetting, want niemand kan nu nog zeggen geen weet te hebben van milieuproblemen.”
“Het bedrijfsleven is daar gevoelig voor en gaat kritischer naar de eigen producten kijken, want de klant is wispelturig en de concurrentie groot. Vaak levert dit positieve milieu-effecten op. Een voorbeeld ter illustratie: Konsument & Huishouden hield twee jaar geleden, samen met de leden van de Brabantse vrouwenorganisaties, een campagne tegen overbodige verpakkingen. Hieraan deden ruim 5.000 leden mee en het resultaat was een Top-10 van overbodige verpakkingen. Deze werd aan het Nederlands Verpakkingscentrum – de overkoepelende organisatie van de verpakkers aangeboden en het gevolg hiervan was dat er een klankbordgroep werd samengesteld van vertegenwoordigers van een aantal belangrijke producenten van verpakkingen, milieu- en consumentenorganisaties, om na te gaan waar mogelijkheden liggen voor verbetering. Niet alleen om de hoeveelheid te verminderen, maar om ook kwalitatieve verbeteringen te realiseren.”
“Uit effectmetingen van consumentenacties blijkt ook dat deze acties bijdragen aan het alert houden van de consument en deze prikkelen tot het volhouden van goed milieugedrag.”
Vinger aan de pols
“Kortom het blijft noodzakelijk om de vinger aan de pols te houden, signalen af te geven. mee te denken over veranderingen, Consumentenacties zijn hiervoor een belangrijk middel.”
Foutje gezien? Mail naar communicatie@brabantsemilieufederatie.nl
50 JAAR GROENE VRIJWILLIGERS
Wat betekent natuur- en milieubescherming voor jou?